zoon van
Aaron Sijes en Judith Pais
Vermeldingen
- is geboren op 12 januari 1908 te Amsterdam (In bron 1101 staat 19-1-19080.
- student, woont (bij ouder(s)) Nieuwe Kerkstraat 32 twee hoog te Amsterdam tussen 1909 en 1935 - Ze woonden daar in het arme deel en op wisselende husinummers, vanaf 1910 duurzaam op dit huisnummer. In bron 1101 staat hij vermeld als student, uiteraard pas wanneer hij is opgegroeid.
- is overleden op 12 juli 1981 te Amsterdam (Datum volgens http://www.dbnl.org/tekst/_jaa003198701_01/_jaa003198701_01_0016.php).
ongedateerd
- historicus, wordt vermeld te Amsterdam - Hij werd een leidend en spraakmakende medewerker van het Rijksinstituut van Oorlogsdocumentatie. Van zijn hand zijn vele publicaties bekend. In Het Parool d.d. 24-10-1988(zie eigen kopie 83) staat een uitgebreide recentie annex inhoudsweergave van dit boek.
- historicus, wordt vermeld te Amsterdam - Hij werd een leidend en spraakmakende medewerker van het Rijksinstituut van Oorlogsdocumentatie. Van zijn hand zijn vele publicaties bekend.
- Met betrekking tot Benjamin Aaron Sijes werd verteld te Amsterdam - Zijn zoon Ben Sijes vertelt: 1. Mijn vader was sigarenmaker en misschien verdiende hij zo'n negen à tien gulden per week. Dus er moesten meer inkomsten komen. Die neveninkomsten kwamen uit twee bronnen; namelijk ten eerste dat mijn moeder knoopsgaten naaide in militaire jassen, dat gebeurde thuis en ten tweede dat mijn vader sigaren maakte, ook thuis. Alvorens sigaren te maken, moest je zogenaamde 'bosjes' maken en dat deed je op een ijzeren plaatje. Die bosjes, de eerste ruwe vorm van de sigaar, zonder punten, moeten dan drogen. Daarna komt er een dekblad overheen en dan volgen nog allerlei andere bewerkingen. 's Avonds, na het eten ging het kleed van de tafel en werd de gestripte tabak op een groot stuk papier op tafel gelegd. Ik leerde dus die zogenaamde bosjes maken. Die gestripte tabak was gemengd met een heel klein beetje tabak uit Brazilië. Om die bosjes werd een eerste dekblad gelegd, een Deliblad als ik me goed herinner. Maar dat was dan natuurlijk het werk van m'n vader. 2. Om over de Retiefstraat te spreken, moet je uitgaan van de vroegere Uilenburgerstraat en de vroegere Valkenburgerstraat. Op oude foto's kun je zien wat voor smalle straatjes dat waren. De Uilenburgerstraat en de Valkenburgerstraat gingen tegen de grond en er kwamen brede straten voor in de plaats. Maar de mensen die daar hadden gewoond, moesten er dus uit. Weg uit de zeer dichtbevolkte buurten, uit de hofjes, de steegjes, de kelders, de 'gangen'. We hadden toen een grote sociaal-democratische invloed in de gemeente Amsterdam, en vooral onder hun bewind werden er nieuwe huizen gebouwd. Niet alleen in de jodenhoek, maar ook in andere buurten, onder andere in de Retiefstraat en op het Krügerplein. Nu was de Retiefstraat aanvankelijk een straat waar maar aan één kant woningen stonden en die keken uit op een spoorlijn. Aan die overkant werden de nieuwe huizen neergezet, waarin al die arme joden kwamen. De mensen die al in de Retiefstraat woonden, waren al min of meer 'geëmancipeerd' uit de jodenhoek gekomen: ze verdienden meer, ze hadden betere huizen. hun straat was schoon, de knop van de buitendeur was glimmend, iets waar je in de Uilenburgerstraat niet aan hoefde te denken. Ik heb dat meegemaakt, omdat ik toen 'uit huis' ging, bij mijn zuster en zwager ging wonen op het Krügerplein. Aan de 'oude' kant, daar waren de deuren dus netjes dicht zoals dat hoort en er konden dus geen katten in- en uitlopen. Maar bij die mensen uit de jodenhoek, ja, daar was alles open. De kinderen speelden op straat en de mensen waren nogal nonchalant waar ze hun vuilnis gooiden, dat ging niet netjes in bakken of zo. En de trappen werden niet allemaal even goed schoongemaakt en daar ergerde men zich aan. Dat was allemaal in het begin. Later hadden ze zich 'aangepast'. 3. Ik zal een jaar of dertien zijn geweest, toen ik een vriendinnetje had; we zaten in de tweede klas van de HBS. We wandelden veel en ik bracht haar naar huis. Zoals dat gaat, je loopt heen en weer en als om vier uur de school uitgaat, dan sta je elkaar om half vijf nóg gedag te zeggen. Op zekere dag spraken we af op zondag naar Zandvoort te gaan. je moest toen van tevoren kaartjes gaan halen aan het Centraal Station, omdat het op zondag zo'n ongelofelijke drukte was in de zomer. Zij is de kaartjes gaan halen en de zondag daar- op zouden we dus vertrekken. Zaterdag, op de terugweg van het Centraal Station naar haar huis, is ze overreden door een auto. De volgende dag ging ik gewoon naar het station, maar ik zag haar niet. Ik bleef maar wachten en wachten, en er kwam niks, ik begreep er niets van. Toen ben ik naar haar huis gegaan en toen hoorde ik wat er gebeurd was. Een paar dagen later werd ze begraven op de Oosterbegraafplaats en de hele klas is er ook heengegaan, natuurlijk. En toen ze allemaal weg waren, bleef ik nog na, heel verdrietig. Er was een familielid van haar die naar me toe kwam en vroeg: 'Wat doe je hier?' 'Het was zo'n goede vriendin en we zouden samen weggaan,' zei ik. Toen keek die vent mij aan: 'Ben jij een jood?' en ik zei ja. 'Nou,' zei hij, 'op joden zijn we hier niet gesteld, hoor, ga jij maar weg, je hebt hier niets te maken. Ga jij maar naar de jodenbegraafplaats.' Toen ben ik teruggelopen, terug naar de jodenhoek, heel sjlemielig. 4. In de joodse gezinnen waar ik heb verkeerd, heb ik de instelling gezien: 'We leven in rottige omstandigheden, we werken ons rot, we gaan onze kinderen een betere toekomst geven!' In dat opzicht onderscheidden de joodse proletariërs zich van de niet-joodse. Misschien dat er bij de joodse proletariër nog iets anders meespeelde dan 'mijn kinderen heter dan ik'. Bij hen speelde ook nog mee: 'Als mijn kind, als jood, advocaat of wat dan ook kan worden, dan is hij onafhankelijker, dus veiliger en dan hebben ze hem nodig.' Een joodse sinaasappelman, nou ja, die had geen bescherming van relaties of zo. Dat is in de oorlog wel gebleken. Menig joodse intellectueel had dat wél, van de niet-joodse omgeving waarin hij verkeerde. Maar laten we dat ook niet overdrijven. De opvatting 'je moet als jood gedekt zijn door kennis en onmisbaarheid' speelde geloof ik heel sterk mee. Toen ik op de HBS kwam, was dat de eerste keer dat ik in gezelschap was van overwegend niet-joden. En heel toevallig ging ik ook heel veel met niet-joodse vrienden om; die kwamen ook bij ons thuis. Aanvankelijk had mijn moeder daar wel een klein beetje bezwaren tegen, want dan moesten de kopjes extra gewassen worden. We zouden immers ook nooit melk- en vleesproducten door elkaar eten van hetzelfde servies. Dat was niet kosjer, hè. De jonge joden trokken grotendeels uit de jodenhoek weg, gingen op de fabrieken werken, gingen dus niet meer met de handkar op stap, zoals die oude kerels. Ze zochten hier en daar een baan, het aantal gemengde huwelijken nam toe, er was een maatschappelijke verandering op gang gekomen. Zo omstreeks 1930, toen kon je niet meer spreken van 'het jodendom'. Dat was uit elkaar gespat onder andere door de opkomst van de socialistische beweging, als gevolg van de verbreiding van de kapitalistische productiewijze in de stad Amsterdam. Steeds meer joden gingen werken als metaalbewerker of in de confectie-industrie. Men trof ze ook al in de havens aan. Al in het begin van deze eeuw waren er felle tegenstellingen tussen arme en rijke joden. De rijken en de middenstanders stemden op de Vrijheidsbond, in mindere mate op de lijst De Hartog. In '36-'37 stemden ze op Colijn, tegen de NSB. Dat deden de joodse arbeiders niet, die stemden op de communistische Partij Of de SDAP, in de eerste plaats op de sociaal-democratie. 5. Wij woonden in de Nieuwe Kerkstraat, tussen de Weesperstraat en de Amstel. Dat was de proletarische Nieuwe Kerkstraat, een arme buurt. M'n grootouders woonden in het andere gedeelte van de Nieuwe Kerkstraat, tussen Weesperstraat en Roetersstraat. Daar woonden over het algemeen mensen die er wat beter aan toe waren. En een zijstraatje daarvan was de Manegestraat, daar woonden een aantal Russische en Poolse joden, ook arme mensen. Daar waren ook twee stoeltjes, ik geloof een Russisch en een Pools Sjoeltje. Wij mochten niet omgaan met die jongetjes maar ik ging er wel mee om. Eén van hen heette Herschel. Ja, je mocht er niet mee omgaan, omdat die Poolse joden andere gewoonten en manieren hadden. Ze dansten ook in hun Sjoeltjes. Nou, en dat was niks voor die stijve, overwegend Portugese joden uit de Nieuwe Kerkstraat tussen Weesperstraat en Roetersstraat. Ze keken minzaam neer op de mensen uit de Manegestraat. 6. Ik ben een hele tijd antizionist geweest, ik heb gedebatteerd met Jopie Melkman die nu in Israël is. Dat was voor de oorlog, ik was antizionist uit socialistische overwegingen. Wij waren voor het internationalisme, het opruimen van de grenzen, het broederlijk samengaan van alle mensen. En dan ga je niet nog eens apart, op basis van een godsdienst nog wel, een Staat oprichten! Dat waren hele zakelijke, politieke redenen, waarom ik geen zionist was en waarom ik het nu nog niet ben. Maar tijdens de oorlog werd je tot jood gebombardeerd als je vier joodse voorouders had, of je het wilde of niet. En ik had er wel vierhónderd! In ieder geval werd ik zo met alle andere joden op elkaar gedreven, met wie ik grondige verschillen had, zowel politiek in engere zin als wereldbeschouwelijk in het algemeen. Ik kan niet zeggen dat ik me door de oorlog meer jood ging 'voelen'. Maar ik was me bewust tot een lotsgemeenschap te behoren, waarin de strijdbijl voorlopig begraven moest worden. Om met Maurits Dekker te spreken: 'De wereld kent geen wachtkamer.' We kunnen niet wachten tot er een hele 'schone' wereld is gekomen waar geen vervolging meer is, er Is nood en er moet nu' geholpen worden. De wereld kent geen wachtkamer waar je mensen instopt om te wachten tot die wereld helemaal goed georganiseerd is. Daarom sta ik, zoals ze dat tegenwoordig zeggen: 'achter Israël', maar dan wel met behoud van mijn politieke opvattingen.
Eigen code:
VI-6 kleinkind
Beschrijving
http://www.iisg.nl/archives/en/files/s/10769171.php: Biografie Sijes, Benjamin A. (1908-1981). Radencommunist; na de Tweede Wereldoorlog medewerker Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, schreef onder andere studies over de arbeidsinzet en de Februaristaking; buitengewoon hoogleraar in Leiden (Cleveringa-leerstoel, 1970).
|